-
1 rook
n. afzetter; roek ; toren (in schaakspel), die horizontaal en verticaal kan spelen over ongelimiteerde hoeveelheid vierkante vlakken bij schaken (Schaken); afzetter, iemand dievals speelt in kanspelen; (Zoölogie) roek, zwarte Europese vogel van de kraaienfamilie--------v. bedriegen, afzettenrook1[ roek] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rook2〈 werkwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский